Addendum bij gebruiksaanwijzing 7.7+
Met de scanmodus kan een gebruiker van PosiTector 6000 Advanced meter meerdere metingen snel achter elkaar uitvoeren zonder de taster op te tillen.
Opmerking: Alle PosiTector 6000 tasters met serienummers groter dan 305.600 hebben verhoogde meetsnelheden. Bij normaal gebruik meten deze tasters meer dan 60 metingen per minuut. Door de meter in de Fast mode te zetten wordt de meetsnelheid nog verder verhoogd tot meer dan 90 metingen per minuut. Om snel een groot oppervlak te analyseren, maakt de scanmodus nu meer dan 180 metingen per minuut terwijl de taster op het gecoate oppervlak gehouden wordt.
PosiTector 6000 tasters met een serienummer lager dan 305.600 meten ongeveer 120 metingen per minuut in de scanmodus.
PosiTector 6000 Advanced gages hebben nu drie verschillende scanmodi:
Opmerking: PosiTector Advanced meters (S/N 730.000+) zijn compatibel met de nieuwe scanmodi. Het is mogelijk dat de gebruiker een firmware-update online moet uitvoeren.
Om sondeslijtage te minimaliseren tijdens het uitvoeren van een scan, raadt DeFelsko aan om conventionele PosiTector 6000 sondes alleen te gebruiken op gladde coatings. Voor ruwe coatings hebben de PosiTector 6000 FXS en FHXS Xtreme sondes verlengde slijtvlakken.
Bij het meten met PosiTector 6000 'gewone' bekabelde tasters (6000 FS, FXS, FTS, NS, FNS en FNDS) wordt de coating geraakt door de gepolijste slijtvaste robijn en de roestvaststalen vingergreep. Met de optionele Delrin sondevoetringen kan de sonde gemakkelijk glijden tijdens het scannen. (Fig. 1).
Om toegang te krijgen tot de drie verschillende scanmodi, opent u het PosiTector , gaat u naar "Setup" en selecteert u de optie "Scan". Het submenu Scan SETUP geeft de drie verschillende modi weer.
Opmerking: Alleen Normaal Scannen kan gebruikt worden in combinatie met de PA 2 modus van een PosiTector Advanced meter. Normaal scannen is ook ideaal voor gebruik in combinatie met de 90/10, Statistieken en HiLo Alarm bedrijfsmodi van de meter.
De PosiTector 6000 probe zal continu meten en elke meting weergeven terwijl deze op het gecoate oppervlak geplaatst is (Fig.2). In de geheugenmodus wordt elke meting opgeslagen in het geheugen van de meter (Fig.3).
Wanneer u de normale scanmodus tegelijk met de PA 2-modus gebruikt, stopt de sonde met meten wanneer het gewenste aantal metingen per spot is genomen. Wanneer de sonde wordt opgetild, wordt automatisch de volgende spot geselecteerd.
De sonde zal continu meten en een lopend gemiddelde weergeven terwijl hij op het gecoate oppervlak is geplaatst. Wanneer hij van het oppervlak wordt gehaald, worden statistieken weergegeven die bestaan uit het gemiddeld aantal metingen, het maximum, het minimum en de Standard afwijking (Fig.4). In de geheugenmodus wordt voor elke reeks metingen een scandataset bestaande uit deze statistieken opgeslagen in het geheugen van de meter, en worden statistieken gebaseerd op het gemiddelde van elke dataset weergegeven (Fig.5). Individuele metingen worden niet weergegeven of in het geheugen opgeslagen.
Voor de meting selecteert de gebruiker het gewenste aantal metingen. De sonde zal continu meten en een lopend gemiddelde weergeven terwijl hij op het gecoate oppervlak is geplaatst, maar zal stoppen met het nemen van metingen wanneer a) het gewenste aantal metingen is bereikt, of b) de sonde van het gecoate oppervlak wordt gehaald.
Na elke scan wordt het gemiddelde weergegeven (Fig.6). In de geheugenmodus wordt alleen dit gemiddelde voor elke scan in het geheugen van de meter opgeslagen, en worden statistieken op basis van deze gemiddelden weergegeven (Fig.7). Individuele metingen worden niet weergegeven of in het geheugen opgeslagen.